In de RHC GA [4] zijn nogal wat klauwboeken uit een ver verleden bewaard gebleven. Zo vinden we bijvoorbeeld onder toegangsnr. 623 (Menkemaborg en Dijksterhuis (1495-1901), de archiefstukken uit 1549 die de klauwboeken omvatten van de redgerrechten van: Eenrum, Rasquert, Baflo, Bedum, Noordwolde, Zuidwolde, Groote Reeschap, Vierhuizen, Kloosterburen, Warfhuizen, Wehe, Adorp, Harssens, Sauwerd, Wetsinge, Dijkshorn, Winsum, Bellingeweer, Tijum, Obergum en Warffum, circa 16e en 17e eeuw.

Klauwboeken


Een klauwboek is in de provincie Groningen een officieel register van de boerderijen en huizen binnen de kluften (ook klauwen of clauwen genoemd) waarvan de eigenaar gerechtigd is om als redger of rechter op te treden. Oorspronkelijk gaat het hier om rechterschap tussen alle inwoners die aan bepaalde criteria voldoen. De rechten zijn omgaand geweest. De wijze waarop het recht omging is vastgelegd in zogenaamde klauwboeken. De boerderijen die in het klauwboek zijn opgenomen zijn de zogenaamde edele heerden.

 

De klauwboeken komen voor in de Ommelander gouwen die onafhankelijk zijn van de stad Groningen. De oude Friese vrijheid krijgt hiermee v

orm door het zelf voorzien in rechtspraak en bestuur dat grotendeels op lokaal niveau, binnen de rechtsstoel, georganiseerd wordt.

 

Opname in het Klauwboek kan tot de heerlijke rechten worden gerekend.

 

 

 

In de loop der tijden komen steeds meer rechtsstoelen in handen van één familie, die zich als hoofdeling, later als jonker, dan ook heer van de betreffende rechtsstoel laat noemen. In dat geval wordt de rechtsstoel als staand aangeduid. In de Oldambten en Westerwolde worden de rechters vanaf de 16e eeuw aangesteld door het stadsbestuur van Groningen. Eerst is er nog sprake van een afzonderlijke landrichter, maar in de 17e en 18e fungeert de drost als rechter.

De Groningse redgers blijven in functie tot aan de Bataafse Revolutie (1795-1801).

 

Redgers
Een redger is een plaatselijke bestuurder in de provincie Groningen, met name in Hunsingo en Fivelgo, die tot 1795 als plattelandsrechter en notaris optreedt. Het woord is afgeleid van het Oudfriese rêdjeva, rêdgeva of rêdia, dat 'raadgever' (latijn: consul) betekent. In de middeleeuwen vormen de redgers gezamenlijk het landsbestuur; hun functie is dan ook vergelijkbaar met de raadsleden of vroedschappen in de steden. In het Westerkwartier spreekt met over grietmannen.

 

Oorspronkelijk worden de redgers of rechters uit de kring van grondbezitters gekozen. De redger is aansprakelijk voor het oordeel dat hij velt en de voltrekking daarvan, zodat hij over voldoende bezittingen en relaties dient te beschikken. Ten minste sinds de 14e eeuw is het ambt voorbehouden aan de eigenaren van een beperkt aantal grotere boerderijen of edele heerden, die al langer gerechtigd zijn deel te nemen aan het landsbestuur. Het gebied waarin de redger opereert (de rechtstoel) is verdeeld in ommegangen. Grotere rechtstoelen hebben een onderverdeling in eden, die ieder een handvol ommegangen bevatten. Het ambt van rechter rouleert tussen de ommegangen en binnen iedere afzonderlijke eed, zodat een edele heerd soms maar ééns in tientallen jaren aan de beurt komt. Dit roulatiesysteem is vastgelegd in klauwboeken. Om risico's te spreiden en hun invloed te vergroten proberen grootgrondbezitters vaak in meerdere ommegangen actief te zijn.

 

De gerechtigden hebben tevens een financieel belang bij hun ambt, omdat ze daaruit inkomsten verwerven. Het bezit van edele heerden verschaft de eigenaren bovendien politieke invloed en een stem in waterstaatszaken en kerkelijke benoemingen. Om die reden worden nogal wat edele heerden opgekocht door de (adellijke) families, die daardoor vaak de meerderheid van stemmen binnen de rechtstoel, het waterschapsonderdeel of de kerkelijke collatie verkrijgen. Wanneer één eigenaar alle edele heerden bezit, komt het roulatiesysteem tot stilstand. We spreken dan over een staande rechtstoel.


Om het ambt te kunnen bekleden, dient de eigenaren over voldoende juridische kennis te beschikken. In de 17e en 18e eeuw schakelt men daarom vaak juristen in, die geconstitueerde rechters worden genoemd. Geschillen tussen rechtstoelen en procedurekwesties worden behandeld door lank- of overrechters.

 

Vergelijkbare regelingen bestaan in de middeleeuwen ook in Friesland en Oost-Friesland, maar daar maken ze in de 16e eeuw plaats voor een meer uniform systeem, dat van bovenaf is gereguleerd.


(Edele) Heerden
Heerd is de benaming voor een boerderij in Groningen. Met de heerd wordt eigenlijk de haard, de stookplaats (heerdstede), bedoeld, maar in de loop van de geschiedenis wordt met de term heerd de gehele boerderij (het gebouw) en de bijbehorende landerijen aangeduid, alles dus wat bij de heerd hoort.

 

Veel boerderijen dragen daarom een naam eindigend op heerd (soms: heert). Het eerste gedeelte van de naam is vaak de familienaam van de eerste bewoners. Bij nieuwe bewoners wordt de naam van de heerd niet gewijzigd. Dit heeft ook te maken met het feit dat het bewonen van sommige heerden (edele heerden) bepaalde rechten geeft, bijvoorbeeld bij de rechtspraak of in het bestuur van een zijlvest.

 

CLEVERINGA [PZN.], Rudolph Pabus (1887-1972)

president Gerechtshof Leeuwarden (Leek in Gr. 27-7-1887 - Tietjerksteradeel 11-1-1972). Zoon van Petrus Cleveringa, advocaat en notaris, en Swaantina Jacoba Waalkens. Gehuwd op 9-3-1914 met Titia Meta Johanne Niemeijer. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Bron: Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek.

De heerd wordt in Groningen meestal een borg genoemd. De bewoner van de heerd gaat de boerderij met woning uitbouwen tot een groot landhuis, omsingeld door een gracht en de bewoner gaat zichzelf jonker noemen. Verondersteld wordt soms dat bepaalde jonkers van adellijke afkomst zijn, maar onderzoek heeft uitgewezen dat Groningen kennelijk nooit adel heeft gekend.

 

In de Ommelander landstreken Westerkwartier, Hunsingo en Fivelgo zijn er ook edele heerden, (ook gerechtigde heerd, schultenheerd of kortweg heerd genoemd). Dit zijn heerden waartoe land van meer dan 30 grazen (ook jukken of deimt; ongeveer 15 hectare) behoort (1). De eigenerfde van een dergelijke heerd bezit bepaalde rechten (wat tevens plichten zijn) die aan de heerd zijn verbonden, zoals een stem in het redgerrecht, het collatierecht of het overrecht. Deze rechten zijn per ommegang in elke kluft (of clauw/klauw) geregeld. Hoe meer edele heerden er in een kluft staan, hoe minder vaak de eigenerfde van een bepaalde edele heerd ervan gebruik kan maken. In de provincie Groningen worden de edele heerden en ommegangen beschreven in klauwboeken, zoals boven omschreven. Later wordt dit soort rechten los van de boerderij verkocht, waarbij adellijke personen soms meerdere en soms alle ommegangen binnen een gebied in handen weten te krijgen.


Cleveringa  (1) schrijft over het redgerrecht onder meer het volgende:

 

‘S.r. is dus onjuist de algemeen door de schrijvers gehuldigde opvatting, dat elk bezit van een heerd met daarbij behorende 30 grazen land recht gaf op het voeren van een redgerrecht. Er waren in iedere rechtstoeI een vaststaand aantal heerden, waaraan met uitsluiting van andere heerden het redgerrecht was gehecht en over welke heerden (huizen of erven) dit recht beurtelings volgens den clauwenommegang gedurende de tijd van één jaar rouleerde. Landbezit werd alleen van den redger gevorderd ten behoeve van de uitoefening van het redgerrecht. Men kon dus een redgerrecht (een ommegang, tourbeurt) in een rechtstoeI bezitten (t'was een verhandelbaar object), zonder in staat te zijn het zelf uit te oefenen. M.a.w. het landbezit fungeerde zuiver als een welstandseisch, gesteld aan den persoon van den redger en vormde een onmisbare voorwaarde voor de uitoefening van een aan hemzelf of aan een ander (voor wien hij het redgerrecht uitoefende) toekomend redgerrecht.’

 

Gedeelte uit: Oorkondenboek Groningen en Drenthe. Cartago nr. 206 Olim: Naar de ms. Klauwboeken van Redger-rechten van den secretaris Johan Tjassens (omstreeks 1650) en den syndicus Alting (omstreeks 1630); ook in vele andere dergelijke handschriften uit de 17de en I8de eeuw, aanwezig in het rijksarchief te Groningen (mss. fol. 175). Ook gedrukt bij Driessen, blz. 60. De namen staan in de mss. in eene rij onder elkander. Jaar: 1300. Bovenstaande een gedeelte uit het klauwregister van Warffum en de Breede.

 

Voorbeeld uit de oudste klauwlijst (1300). Cleveringa (1) schrijft daarover:


Blijkens de bovenstaande clauwlijst van 1300 - het oudst overgeleverde register (2) - heeft Lewe de meeste ommegangen nml. 7, viermaal om de zes en driemaal om de vier jaar; dan volgen Walfridus Verhidekema met 6 ommegangen (elke zes jaar éénmaal), Regnerus van Oosterhuijs en Asinga Hoijkckinga ieder totaal 4 (drie om de tien en één om de zes jaar); gebr. Regnerus en Asinga 3 ommegangen (twee om de tien en één om de zestien jaar); de Dincingamanni eveneens 3 (één om de zes, twaalf en achttien jaar); vervolgens de Onningamanni, Wabbekumma en Wijbe Haijma ieder 2 om de achttien jaar en tenslotte Hesselma in Breda, de Obecummanni 6) en Assemaheert één ommegang om de zes en dertig jaar. Totaal 12 clauwgenoten en 36 ommegangen en het is niet onwaarschijnlijk, dat in deze verdeeling een van de "oudste" machtsverhoudingen van de clauwgerechtigden wordt weerspiegeld. Voor de rechthebbenden genoemd in 1300 zijn uiteindelijk als rechtsopvolgers over de jaren 1595 tlm 1630 in de plaats getreden de in de tweede kolom vermelde personen of rechtspersonen. De 7 tourbeurten van Lewe (in de Breede) zijn dan in handen van Asinga, de 6 van Walfridus Verhidekema bij van Ewsum gekomen . . De 4 van Regnerus van Oosterhuijs vinden we terug bij de Mepsche en de 4 van Asinga Hoijckinga bij vrouw Emeke, op wie tevens de heerlijke rechten van de gebr. Regnerus en Asinga (3 tourbeurten) en de 2 ommegangen van Wijbe Haijma zijn overgegaan. De Onningamanni (2 ommegangen) zijn uiteindelijk opgevolgd door het klooster te Warffum, de Dincingamanni (3 ommegangen) door Tamminga, die tevens de twee tourbeurten van de Wabbekummas heeft verworven, terwijl tenslotte het recht van de Obecummanni (1 ommegang) in 't bezit is geraakt van de Kerk te Warffum. Voor de Assemaheert is in de plaats gekomen Ewsum. Dat de tourbeurten van 1595 tot 1630 (36 in getal evenals in 1300) de volledige clauwlijst uitmaken, blijkt uit het onderschrift "en soo weder van boven te beginnen" (1).

 

In 1300 is de onderhavige oorspronkelijke clauwlijst blijkbaar vastgesteld door de alstoen uitverkoren clauwgerechtigden. Er waren dus destijds elf clauwgenoten plus de eigenaar van Assema heerd, derhalve 12 clauwgerechtigden in totaal; in 1595 worden slechts 6 clauwgerechtigden genoemd. Daaruit volgt, dat na 1300 sommige heerden, althans de daarvan afgescheiden redgerrechten, op andere clauwgenooten zijn overgegaan. De heerden, waaraan de clauwlijst van 1300 ten grondslag ligt, zijn echter dezelfde als die waaraan de clauwgerechtigden op de lijst van 1595 tot 1600 hun recht hebben ontleend; het verschil bestaat alleen hierin, dat bij sommige clauwgerechtigden in de rechtsstoel Warffum het bezit aan heerden, althans aan heerlijke redgerrechten, zich ten koste van de andere clauwgenoten heeft uitgebreid (1).

 

Het merkwaardige van de opzet van deze clauwlijst is - zulks in afwijking van de hierna volgende - dat slechts éénmaal een heerd wordt genoemd, nl. de Assemaheerd. Het is echter duidelijk, dat ook de andere clauwgerechtigden een heerd (huis) hebben gehad, waaraan een heerlijk redgerrecht was verbonden. Daarop wijst ook de omstandigheid dat naast de Assemaheerd - genoemd wordt Regnerus d'Oosterhuis en voorts Vrouw Emeke op de Borgh te Warphum (1)’.

 

 

 

 

Meer lezen:

Een vervolg van dit artikel is 'Stad en Ommelanden'.

 

 

 

 

Noten, bronnen en referenties:

 

1. Clauwgerechtigde Ommelander Heerd en de eisch van gegoedheid van den redger, R.P. Cleveringa Pzn., N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Amsterdam, 1963.

2. Oorkondenboek Groningen en Drenthe. Cartago nr. 206 Olim: Naar de ms. Klauwboeken van Redger-rechten van den secretaris Johan Tjassens (omstreeks 1650) en den syndicus Alting (omstreeks 1630); ook in vele andere dergelijke handschriften uit de 17de en I8de eeuw, aanwezig in het rijksarchief te Groningen (mss. fol. 175). Ook gedrukt bij Driessen, blz. 60. De namen staan in de mss. in eene rij onder elkander. Jaar: 1300.
3. L.H. Bruins (ed.), Claveboeck van Johan Tiassens, Leens 1986.
4. RHC GA: Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven.

5. Wikipedia.

 

 

 

Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed.
Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen.........

geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 10 december 2020.
Update: 14 augustus 2020.
Update: 25 janauari 2021.
Samenstelling: © Harm Hillinga
.
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top